DE MYTHE VAN DE HALVE NEDERLANDER
De positie van gemengde afkomst in de Nederlandse samenleving
Tekst & illustraties: Thijs Tuynman
MENGELMENSEN MANGEL
De term 'de Nederlander' is sinds de jaren '40 meer dan ooit een pluriform begrip. Door verschillende migratiegolven is het gezicht van de samenleving vrij letterlijk veranderd. Wie namelijk anno 2018 refereert aan dé Nederlander, refereert niet alleen aan een blonde aardappeleter, maar net zo goed aan een bebaarde Mohammedaan of Indische keukenprinses. Dat principe staat misschien wel aan de basis van de meer recente discussies omtrent identiteit: 'wie - of wat - is de Nederlander?'
Een interessant antwoord op die vraag werd in 2007 gegeven door toenmalig prinses Maxima. Die stelde dat 'de Nederlander' niet bestaat, daarvoor was de Nederlander te veelzijdig. Bovendien kon je volgens haar geen hekken plaatsen rondom iemands identiteit en loyaliteit.
Bekijk de speech van Maxima
Een mooie en bijna poëtische gedachte, maar in de praktijk niet onbetwist. Als zoon van een Nederlandse vader en een Molukse moeder, merk ik namelijk dat de Nederlandse identiteit juist stevig wordt ingekaderd. Dat terwijl gemengde Nederlanders voor de opgave staan om een identiteit te vormen uit twee werelden. Dat gaat soms moeizaam, want een gemengde etniciteit wordt vaak niet gezien als een identiteit op zichzelf. Er wordt eerder verwacht dat er een keuze wordt gemaakt voor een eenduidige noemer. Bovendien wordt die keuze (al dan niet onbewust) beïnvloed door de buitenwereld, middels verwachtingspatronen, acceptatiegraad en racisme.
In het huidige tijdperk van globalisering en migratie is het echter aannemelijk dat er in de toekomst meer gemengde Nederlanders bij komen. Het is daarom belangrijk dat er wordt gebroken met het idee dat je alleen kan kiezen voor een eenduidige-identiteit. Misschien juist wel nu, nu het maatschappelijke debat wordt beheerst door kampen met sterke definities van wat identiteit volgens hen moet zijn.
Gemengde Nederlanders hebben die ruimte niet alleen voor zichzelf nodig. Hun gemixte etniciteit heeft ook een potentiële maatschappelijke functie. Dat werd door de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid al in 2007 gesteld. Volgens het WRR kon gemengde afkomst een brug vormen tussen groepen met verschillende etnische achtergronden. Dat werd trouwens ook beweerd over interraciale stellen, maar die hypothese werd snel weer ontkracht door nieuw onderzoek. Over gemengde afkomst is daarentegen sindsdien weinig bekend geworden. De bewering dat zij wél een brugfunctie kunnen zijn, is nooit verder uitgediept. Maar hoe zien halfbloedjes die rol als maatschappelijk verbindingsstuk zelf? En waarom is het belangrijk dat deze groep daarom de ruimte krijgt zich meervoudig te identificeren?
Om dat te duiden, pluis ik mijn eigen zelfbeeld uit. Ik analyseer mijn eigen identiteitsvorming en licht de belangrijkste factoren toe. Daarbij spreek ik met andere gemengde Nederlanders en bespreek het onderwerp met een expert die afstudeerde op het thema 'gemengde afkomst'.
DEEL I.
KIND VAN CONTRAST
Ik - Thijs Tuynman - ben geboren op de Tweede Kerstdag van '91 als het eerste kind van Dirk Tuynman en Maria Sahureka. Liefdevolle ouders die mij de eerste jaren van mijn leven grootbrachten in een onbezorgd milieu. Mijn jeugd staat dan ook bol van warme herinneringen aan het brede scala van verwennerij dat kinderen - al dan niet in bevoorrechte posities - ontvangen.
Tot aan mijn pubertijd speelde identiteit eigenlijk nooit een rol, maar die jeugdjaren waren desalniettemin belangrijk voor mijn zelfbeeld. Ze waren namelijk de periode waarin ik kennismaakte met het principe van contrast. Mijn ouders brachten mij namelijk groot in een overwegend witte wereld. We spraken thuis Nederlands en aten graag haring, stamppot en bammetjes met oude kaas. Ik werd voorgelezen uit Hollandse klassiekers zoals Rupsje Nooitgenoeg, De Mooiste Vis van de Zee of de Gouden Boekjes, en we waren regelmatig te vinden op de (kinder-)boerderij. Daarentegen kende mijn opvoeding weinig uitgesproken Molukse facetten. Mijn moeder zong wel eens Maleise liedjes voor het slapengaan, en mijn ouders gaven bepaalde normen en waarden door, maar zichtbaar culturele facetten bleven uit. Bovendien bevond ons gezin zich in een dominant autochtone omgeving. Mijn ouders hadden veelal Nederlandse vrienden en ik werd op hoofdzakelijk witte basisscholen geplaatst.
Maar daar waar mijn thuissituatie bestond uit een Nederlandse omgeving, groeide ik ook gedeeltelijk op in een wereld die daar haaks op stond. Ons gezin pendelde namelijk regelmatig naar Oosterwolde, een middelgroot dorp in het zuidoosten van Friesland. Daar woonde het gros van mijn moeders familie in de Molukse wijk. Het zwaartepunt van een druk familieleven dat bestond uit elf broers en zussen (van wie mijn moeder de jongste is) en hun kroost.
Hoewel ik als kind niet actief bezig was met identiteit of het onderscheiden van cultuur, merkte ik wel degelijk dat het leven in Oosterwolde anders was. Op jonge leeftijd bleef dat beperkt tot een ietwat oppervlakkig inzicht. Zo merkte ik dat men er in de wijk anders uitzag, dat het eten anders was, er een andere taal klonk en de onderlinge omgang verschilde. Dat was niet negatief, integendeel. Als kind vond ik het heerlijk om bij mijn moeders familie te zijn, het was in zekere zin spannend omdat het 'anders' was. Daarin trok ik ook hoofdzakelijk naar een van mijn neefjes van vergelijkbare leeftijd. We werden los van familie, ook goede vrienden en spendeerden jarenlang weekenden en zomers bij elkaar.
Maar ondanks de verschillen die ik waarnam, voelde het niet als een prikkel om te moeten kiezen tussen die achtergronden. Tot op dat moment zag ik mijn wereld - ondanks het contrast - altijd als één geheel. Waarschijnlijk omdat ik als kind geen flauw idee had van het concept identiteit. Ik zag beide plekken simpelweg als twee verschillende omgevingen waarin ik mij thuis voelde.
In de aanloop naar de pubertijd begon ik wel een verfijnder verschil te zien tussen 'thuis' en 'de Molukse familie'. Langzamerhand werden kleine stukjes cultuur uitgekristalliseerd zoals klederdracht, kunst en het groeiende belang van taal. Het neefje met wie ik optrok was daarin uiteraard veel meer thuis dan ik, hij groeide immers op in de Molukse wijk en was ook volbloed Moluks. Ik zag geen kwaad in het feit dat ik bepaalde facetten - zoals de taal - niet begreep. Dat wat ik niet begreep probeerde ik simpelweg af te kijken bij mijn neefje, waardoor hij langzaam maar zeker de functie van (Moluks) rolmodel kreeg. Iets dat hij jarenlang zou blijven.
DEEL II.
PUBERALE PERIODE
Toen de pubertijd begon en ik doorstroomde naar het voortgezet onderwijs, begon voor mij een periode van zelf-ontdekking. Daarin kwam ik voor het eerst voor een splitsing te staan. Ik was namelijk opgegroeid binnen een dominant autochtone omgeving, maar kwam nu terecht in een grote multiculturele groep. Veel van mijn leeftijdsgenoten waren zich op dat moment veel meer bewust van hun afkomst en waren trots op hun roots. Een gevoel dat ik tot op dat moment eigenlijk niet kende.
Mijn eigen gemengde wereld had ik namelijk altijd als één gezien, zonder oog voor nationaliteit. Maar daar kwam in die periode verandering in. Ik kreeg namelijk te maken met het feit dat er in mij iets 'anders' werd herkend. Er werd aan mij gevraagd 'waar ik vandaan kwam', of ik kreeg grapjes over mijn 'buitenlandse' afkomst. Die ontwikkeling had allicht te maken met mijn uiterlijk dat niet-Nederlandse karakteristieken kreeg. Qua uiterlijk begon ik mijzelf daarom steeds meer te herkennen in jongens met een niet-Nederlandse achtergrond. Mijn gemengde achtergronden die voorheen één wereld vormden, dreven voor het eerst uit elkaar. Doordat ik al dan niet vriendelijk werd gewezen op mijn anders-zijn, en het feit dat ik mij begon te herkennen in anderen, voelde het Nederlandse en het Molukse niet verenigbaar.
Toen ik op het VMBO werd ingedeeld, zocht ik daarom voor het eerst aansluiting bij jongeren met een migratieachtergrond. Ik gebruikte daarvoor mijn Molukse afkomst, zonder daadwerkelijk te begrijpen wat de Molukse cultuur inhield. Om het af te stemmen op de groep 'allochtone' jongeren, koppelde ik de Molukse identiteit daarom aan brede termen zoals gastvrijheid, eetcultuur en hechte familiebanden. Die overlapten gemakkelijk met andere culturen en dat maakte mij onderdeel van een eenduidige identiteit: de buitenlanders. Zij vormden namelijk een blok, trots op hun afkomst, waarbij termen als allochtoon en buitenlander geuzennamen waren.
De drang om bij een groep te horen, hing uiteraard samen met een puberale geldingsdrang. Maar het waren ook de externe prikkels die mij beïnvloedden. Zo werd ik constructief gewezen op het 'anders-zijn' door middel van grapjes of de 'wat-ben-je-vraag'. Maar ook slechte ervaringen droegen bij, zoals nadrukkelijke controle in winkels of starende blikken die wij als gezin soms kregen. Mijn allochtone trots was overigens ook een soort stille rebellie. Op mijn middelbare school leken het VMBO, de HAVO en het VWO namelijk parallel van elkaar te bestaan. Wij als het VMBO ogenschijnlijk meer gekleurd, de hogere niveaus een stuk witter. Maar daar waar de HAVO/VWO indrukwekkend leek door het niveau, namen wij trots in onze diversiteit. Ik was in die tijd erg onzeker en voelde mij de underdog. Allicht onder andere doordat ik langzaamaan merkte dat mensen mij als 'anders' zagen.
Maar aan mijn identiteit als 'buitenlander' kwam uiteindelijk toch een eind. Ik had een beroep gedaan op mijn Molukse roots, maar had die uiteindelijk nooit uitgediept. Ik focuste mij vooral op het aanhaken bij een sociale groep, waardoor ik op den duur een meeloper werd. Zo forceerde ik een licht Surinaams accent, begon mij anders te kleden en mij steeds 'toffer' te gedragen. Uiteraard deels een puberale trek, maar tevens een sluimerende onzekerheid over mijn plek in de samenleving. Want als ik niet onder de Nederlanders hoorde, moest dat onder de buitenlanders zijn.
Maar mijn 'allochtone' identiteit creëerde uiteindelijk juist een afstand tussen mij en mijn Molukse afkomst. Ik kon bij mijn familie namelijk steeds beter de Molukse cultuur onderscheiden. Die ging veel verder dan gastvrijheid, eetcultuur en familiebanden. Ik merkte dat ik bepaalde culturele facetten constructief miste, omdat ik de taal niet sprak. Er was een bepaalde humor die ik mij niet eigen kon maken, en onder jongeren zag ik een specifieke stijl. Facetten die ik bij mijzelf niet herkende, maar wel bij mijn neefje. In de vergelijking tussen ons, zag ik in hem steeds meer een 'echte' Molukker. In mijn ogen bleef ik ver achter op dat vlak. Dat zorgde voor vertwijfeling. Binnen mijn sociale kring had ik mij namelijk opgeworpen als allochtoon op basis van mijn Molukse afkomst, maar bij mijn Molukse familie voelde ik dat ik juist géén Molukker was. Die spagaat tekende het begin van het einde van deze periode.
DEEL III.
HOLLANDSE HERLEVING
Toen ik het VMBO had afgerond, brak ik definitief met mijn ‘allochtone’ zelfbeeld. Ik stroomde op naar de HAVO en kwam terecht in een nieuwe omgeving. Doordat ik afstand had gedaan van een identiteit als buitenlander (en Molukker), voelde het alsof ik op natuurlijke wijze weer uitkwam bij mijn Nederlandse identiteit.
Het was niet zo dat ik daarmee mijn Molukse roots ontkende, maar in mijn zelfbeeld was ik hoofdzakelijk Nederlander. Misschien wel omdat in mijn ogen alles wat niet Moluks was, dan Nederlands moest zijn. Het waren de enige noemers die ik kende. Maar hoewel ik in die jaren mijzelf graag als Nederlander zag, bleek het voor de buitenwacht moeilijk om mij ook als een volle Nederlander te zien. Dat werd wel duidelijk uit klassieke symptomen zoals etnische koosnaampjes (treinkaper, rijstplukker of pinda) en de beruchte 'wat-ben-je' vragen. Hoewel dat vriendelijk was bedoeld, werkte het soms op mijn zenuwen. Met name wanneer mensen ongevraagd mijn afkomst begonnen te raden, legio nationaliteiten noemde (van Mexicaans tot Koreaans), maar nooit het woord 'Molukker' in de mond namen. En wanneer ik ze de oplossing bood, was de reactie meestal: 'Oh. Echt? Dat had ik nooit geraden.'
Maar het gokspel rondom mijn identiteit was tot daar aan toe. Ik kreeg in die periode ook te maken met vervelendere situaties. Variërend van etnisch-gemotiveerde scheldwoorden, tot het knagende gevoel dat ik soms net even anders werd behandeld. Een van de sprekende voorbeelden vond plaats in een supermarkt. Daar vergat ik eens 'hallo' te zeggen tegen een kassière toen ik een broodje wilde bestellen. Dit tot groot ongenoegen van een vrouw achter mij in de rij. Ze maakte daarop opzichtig opmerkingen over hoe 'ze' niet weten hoe het 'hier in Nederland' werkt. Een kort monoloog dat werd gepromoveerd tot een net zo opzichtig gesprek met een andere klant. Dat vond twee meter achter mijn rug plaats, terwijl ik als kapstok fungeerde voor net-niet-specifiek-benoemde xenofobe kreten.
Toentertijd was ik geschrokken van het incident, maar probeerde mij er weinig van aan te trekken. Ik wilde namelijk niet dat het tussen mij en de Nederlandse identiteit zou staan. Maar omdat ik voor mijn gevoel niet werd gezien als een echte Nederlander, had het een grotere impact dan ik wilde toestaan. In het begin compenseerde ik mijn twijfel nog door (opnieuw) aansluiting te zoeken bij een groep. Die aansluiting vond ik toen in 'het studentikoze type', en ik verruilde spijkerbroeken en hoodies voor pantalons en bloesjes. Maar ook bloesjes van McGregor en lichte chino's konden mijn twijfel over identiteit niet wegpoetsen. Niet bij mijzelf, maar ook niet bij de buitenwereld
Ten midden van mijn schurende identiteitsvragen, kreeg ik ook te maken met een nieuwe variabele. Ik kreeg namelijk last van een botsende loyaliteit richting mijn families. Ik voelde (en voel) liefde voor beiden, maar ze versterkten het gevoel van een spagaat. Mijn vaders familie is namelijk een (dominant) Nederlandse kring. Een hoogopgeleid gezelschap dat tijdens tafelgesprekken kan praten over thematieken zoals historie, beroepscasussen of toekomst en ambities. De familie met wie ik Sinterklaas vier, en aan lange tafels stamppot andijvie eet. Een warm gezelschap dat mij inspireerde en vormde. Maar anderzijds was mijn moeders familie een klassieke Molukse familie. Een chaotisch gezelschap waarbij huiskamers soms tot op de bovenste traptrede werden gevuld met visite. Een samenzijn dat vaak werd getekend door eten, lachsalvo's en muziek. Een gezelschap dat mij een nieuwe kant van mijzelf liet zien.
Maar die beide families mengden niet. Gelegenheden werden apart van elkaar gevierd, waardoor ik bleef schakelen tussen een manier van denken, gedragen en doen. Het zorgde voor een spagaat in mijn loyaliteit. Mijzelf Moluks of Nederlands noemen, voelde steeds als een soort verraad aan een van de twee kanten van mijn roots. Ik wilde niemand teleurstellen, maar wilde tegelijkertijd juist een vaste bodem vinden voor mijzelf.
DEEL IV.
MOLUKSE STRIJDER
Nadat ik een Hollandse opleving had gehad en lang bleef twijfelen over mijn zelfbeeld, vond ik wederom mijn plek binnen de Molukse cultuur. Maar ditmaal pakte ik die Molukse identiteit anders aan dan voorheen. Waar ik mijn Molukse afkomst eerder gebruikte als wildcard om 'allochtoon' te kunnen zijn, verdiepte ik mij steeds meer in de Molukse facetten.
Dat had voornamelijk te maken met de politieke activiteit van mijn familie. Deze streed onder leiding van een van mijn tantes al decennia voor een onafhankelijke Molukse staat. In navolging van haar inzet was mijn familie bijna over de gehele breedte betrokken bij die zaak. Dat varieerde van politieke activiteit binnen de VN, de Nederlandse politiek of NGO's, tot het organiseren van evenementen en verspreiden van cultuur. Omdat dit onderwerp als een rode draad door onze familie liep, pikte ik met de jaren steeds meer kennis op over de Molukken. In het specifiek over de politiek. Dat bleek voor mij veel makkelijker eigen te maken dan de taal of wat meer ongrijpbare facetten zoals de cultuur onder Molukse jongeren. Het was een nieuwe verbinding met mijn Molukse roots die ik met beide handen aangreep en die mij een nieuwe trots gaf.
Ik begon in die periode daarom met de actieve inzet binnen de Molukse zaak. Zo nam ik deel aan culturele manifestaties, ging ik naar lezingen en hielp bij de organisatie van feestdagen en gelegenheden. Via die weg voelde ik mij sterk betrokken en cultiveerde een (hernieuwde) trots op mijn afkomst. Dat vertaalde zich uiteindelijk ook in politieke inzet. Zo vloog ik onder de hoede van een oudere neef (en ervaren mensenrechtenadvocaat) mee als stagiair naar de VN in New York en Genève. Daar proefde ik aan de diplomatieke sferen van de strijd, dromend over een zelfde soort toekomst als mijn mentor.
Hoewel die periode in mijn geheugen staat gegrift als een periode van trots, realiseer ik achteraf dat ik zelfs toen angstig was om een claim te doen op mijn Molukse roots. Ondanks het feit dat ik mij meer dan ooit verbonden voelde, voelde het verkeerd om mijzelf een 'Molukker' te noemen. Die conflicterende gevoelens, de trots op mijn afkomst versus de angst om die te claimen, wordt beter duidelijk in het onderstaande filmpje. Daarin spreek ik op de Molukse Onafhankelijkheidsdag over het thema 'Wat betekent de RMS (de onafhankelijke Molukse staat) voor jou?' Maar waar anderen vooral spraken over trots, kwam ik niet verder dan een hakkelig praatje waarin ik voornamelijk benadrukte dat ik halfbloed was. Achteraf een redelijk pijnlijk filmpje, omdat het laat zien hoe ongemakkelijk ik mij voelde omtrent identiteit, zelfs op de momenten waarop ik meende hét antwoord voor mijzelf te hebben.
Maar uiteindelijk kwam ook aan deze periode een einde. De Molukse-strijder-identiteit bleek niet houdbaar, hoofdzakelijk door de sluimerende twijfel diep van binnen. Ik voelde mij namelijk politiek verbonden, maar merkte dat ik onzeker bleef door het missen van een (misschien wel zichtbare) culturele link. Bovendien werd de trots die ik uitdroeg aan anderen soms met scepsis ontvangen. "Maar jij bent gewoon hier geboren, dus waarom voel jij dan een Molukker?’ werd bijvoorbeeld gevraagd. Of mijn politieke verbintenis werd gebagatelliseerd vanwege mijn halve afkomst. Die opmerkingen frustreerden, aangezien ik voor mijn gevoel niet als een echte Nederlander werd gezien. Maar wanneer ik mij dan Molukker noemde, deed men plots sceptisch over die trots. Het frappante (en frustrerende) was bovendien dat die scepsis vooral uit Nederlandse hoek kwam.
Overigens is het niet meer dan fair om te stellen dat ik in die periode zelf een behoorlijk aandeel had in de kentering van mijn identiteit. Ik voelde namelijk steeds minder motivatie om te voldoen aan de toewijding die de politieke strijd vroeg. Ik was inmiddels ook begin twintig, begon aan een studie en had steeds minder tijd om handen die ik daaraan wilde besteden. Bovendien werd ik zat van het concept identiteit en keerde het steeds meer de rug toe.
DEEL V.
COMING OF AGE
In mijn studententijd hield ik het uiteindelijk lang vol om het onderwerp identiteit te verbannen. Dat betekende niet dat het was verdwenen uit mijn leven, want dezelfde principes bleven mij herinneren aan het feit dat ik 'niet helemaal Nederlands was'. Dat varieerde van de welbekende koosnaampjes tot meer uitgesproken xenofobe ervaringen (waarvan de vervelendste wederom in een supermarkt). Met Nederlandse vrienden sprak ik in die jaren wel eens over mijn vraagstuk omtrent identiteit, en dan werd mij soms verteld dat het goed was dat ik mij niet meer bezighield met etniciteit. Ik moest mij focussen op mijzelf. ‘Ik ben een Nederlander, maar ik zou niet eens weten wat dat is’, was dan bijvoorbeeld de argumentatie.
Ik kon lange tijd mee in die gedachtegang, maar merkte steeds vaker dat die redenatie niet werkte. Ik kon de factor etniciteit namelijk niet uitschakelen. Niet voor mijzelf, maar ook niet voor de buitenwereld. Ik kon wel doen alsof het niet bestond, maar daarmee hield ik mijzelf voor de gek. Ik wilde een kans om mijn identiteit te ontdekken, zonder een deel van mijn afkomst dood te negeren. Toen ik gaandeweg steeds vaker die redenatie aanhaalde, schoten gesprekspartners soms in de verdediging. En ik begrijp het wel. Etniciteit is voor veel mensen namelijk een vies woord. Kijken naar ras lijkt inherent verbonden met racisme, en een mening op dat gebied voelt soms bijna inherent racistisch. Maar dat zou niet moeten. Diversiteit bestaat, punt. Het doodzwijgen daarvan is niet hetzelfde als het een plek geven. Die realisatie gaf mij de energie om een laatste maal te zoeken naar mijn zelfbeeld.
Wetende dat mijn afkomst er voor mij toe doet, zocht ik opnieuw naar een manier om mijn identiteit vorm te geven. Daarvoor reisde ik onder andere af naar de Molukken. Een emotionele trip waarin ik kennismaakte met een gedeelte van mijn afkomst dat zo lang ontastbaar leek. Ik voelde daar een band die mij berusting gaf. Die klik die ik voelde, maakte het duidelijk dat ik al die tijd had gezocht naar externe validatie, terwijl dat niet nodig was. Ik was namelijk altijd bang geweest dat anderen mij de binding met de Molukken konden ontzeggen, maar deze emotionele band was absoluut.
Ik begaf mij een maand lang op de Molukken in het bijzijn van ouders, broertje, vriendin, ooms, tante, neven en nicht. Ons samenzijn voelde als de concretisering van een onzichtbare invloed die ons als gezin zolang had gevormd. Gezamenlijk trokken we langs de plaatsen van onze voorouders, maakten kennis met familieleden, trokken door de jungle, mochten meedoen aan tradities en werden gedoopt in het water van een oude grot, wat mij volgens een familielegende zou beschermen.
Er bloeide onmiskenbare liefde tussen mij en de Molukken, maar de uitwerking was enigszins paradoxaal. Hoe sterk mijn band ook werd, ik werd tevens doordrongen van het feit dat ik een Nederlander ben. Waar ik ooit dacht dat ik een Molukker was, kwam ik tot de conclusie dat ik eerder een Nederlander was met Molukse banden. Een belangrijk nuanceverschil dat mijn kwestie plots verhelderde. Ik kon concluderen dat ik stomweg Nederlander én Molukker ben, ook al hoor ik thuis op Hollandse bodem. Een ogenschijnlijk simpele oplossing, maar voor die notie had ik nooit de ruimte gevoeld.
Ik verdiepte mij daarom in de ervaringen van andere gemengde personen. Ik kwam er achter dat ik niet alleen was, maar dat er velen dezelfde sentimenten delen. Bovendien merkte ik dat er een steeds sterkere roep klinkt om de gemengde identiteit als identiteit op zich te beschouwen. Ik sloot mij aan bij dat idee, begon aan dit project en sprak met andere gemengde Nederlanders over onze gedeelde zoektocht. Hun verhalen tekende ik op.
DEEL VI.
IN GESPREK MET 'BLOED-GENOTEN'
Een open gesprek over gemengde identiteit met drie gemengde Nederlanders.
Salomé Trip (Nederlands/Moluks/Fries)
Hicham Chouikha (Nederlands/Tunesisch)
Meghan Yau-Shia (Nederlands/Chinees/Engels)
Salomé Trip
‘Ik heb altijd op verschillende manieren naar mijn afkomst gekeken. Als kind voelde ik mij Nederlands, Moluks en Fries, maar dat viel allemaal samen. Ik voelde geen verschil wanneer ik bij mijn beppe was (Fries voor oma), of mijn Molukse familie. Vanaf mijn vijftiende kwam daar verandering in en ontstond er een tweestrijd in mijn identiteit. Dat kwam door de pubertijd, maar ook omdat ik te maken kreeg met een vervelende klas. Ik werd gepest om van alles, ook om mijn Moluks-zijn. Dan werd er bijvoorbeeld gevraagd 'kom jij de school kapen?' Ik werd constant gelinkt aan dingen waar ik niets mee te maken had, maar waar ik mij steeds voor moest verantwoorden. Daarvoor had nog nooit iemand iets gezegd over mijn afkomst, laat staan het negatief benaderd. Die ervaringen waren een trigger voor de tweestrijd.
Dat werkte in zoverre door, dat ik mij begon af te vragen wat ik in Nederland deed. Ik voelde mij hier helemaal niet welkom. Ik begon zelfs de slechte ervaringen van mijn (Molukse) moeder, opa en oma mij persoonlijk aan te trekken. Die negatieve prikkels kwamen toen hoofdzakelijk vanuit Nederlanders. Ik kreeg ook wel eens van volbloed Molukkers opmerkingen hoor, dan wilden ze bijvoorbeeld testen 'hoe Moluks ik was'. Of dan hadden ze het erover dat mijn vader een 'belanda' (Maleis voor Nederlander) is, maar dat kon ik veel makkelijker van mij laten afglijden.’
‘Als iemand nu aan mij vraagt wat ik ben, vind ik dat trouwens een moeilijke vraag. Eigenlijk klopt die vraag ook helemaal niet. Ik ben Nederlandse, Friezin en Molukse. Als je dan aan mij vraagt wat ik ben, heb ik geen eenduidig antwoord. Ik merkte dat ik tijdens mijn opleiding ook vaak zelfreflectie-vragen moest invullen, en dat er dan geen ruimte was voor meerdere opties. Je moest altijd één optie kiezen. Wanneer je dat niet kon, dan werd dat gezien als een conflict, dan was je er nog niet over uit. Dat terwijl ze (de docenten red.) sociologie of psychologie hadden gestudeerd. Dan moet je toch kunnen begrijpen dat je niet altijd voor één noemer kan gaan, denk ik dan.
Inmiddels voel ik geen druk meer om mij op een bepaalde manier te identificeren. Dat komt ook wel omdat ik selectiever ben geworden in de mensen die ik om mij heen verzamel. Mensen die mij geen fijn gevoel geven, durf ik steeds beter af te houden. Ik wil ook eigenlijk helemaal niet meer bezig zijn met identiteit. Misschien wel omdat het vaak een negatieve uitwerking heeft gehad. Vroeger was ik daar namelijk heel actief naar opzoek. Ik wilde de taal leren, las boeken en schreef gedichten daarover. Maar ik merkte dat ik dat steeds voor anderen deed, niet voor mijzelf. Want ik ben gewoon Fries, Nederlands en Moluks en daar houd ik van. Maar wanneer je jezelf bezighoudt met identiteit, word je ook snel in een hokje gedrukt. Ik wil gewoon de vrijheid om mijzelf te zijn.’
Wat betreft de potentiële brugfunctie van gemengde Nederlanders, blijkt Salomé overtuigd dat die groep inderdaad een rol kan spelen. In haar optiek kunnen ze een verlengstuk vormen tussen verschillende etnische achtergronden, omdat ze zich gemakkelijk kunnen verplaatsen in andere werelden.
‘Wanneer je een gemixte achtergrond hebt, ben je eigenlijk altijd al een soort brugfunctie. Je kent namelijk verschillende werelden en leert daardoor ook een bepaalde manier van communiceren. Je maakt makkelijker contact met andere culturen, omdat je facetten herkent en jezelf dus ook iets makkelijker aanpast. Wanneer ik als Molukse bijvoorbeeld bij een Congolees gezin thuiskom, voelt de overgang niet als zo een schok omdat ik rondkijk en facetten herken en begrijp. Ik heb bijvoorbeeld een tijd met vluchtelingen gewerkt en daar merkte ik dat ook. Communiceren met hen ging mij soms makkelijker af dan sommige Nederlandse leeftijdsgenoten. Natuurlijk verschilt dat wel als je gewoon ervaring hebt, maar ik merkte dat ik sneller begreep waar ze mee zaten.
Het lastige aan gemengde identiteit is misschien ook wel dat het verandert door de omgeving. Wanneer je bijvoorbeeld in een land zou zijn waar sterke homohaat heerst, identificeer je jezelf plots sterk als Nederlander. Dan denk je bij jezelf, dat hebben we in Nederland beter geregeld. In de realiteit doen mensen steeds een ander appél op je, waardoor jouw identiteit ook steeds verandert.'
Hicham Chouikha
‘Gemengde afkomst betekent voor mij een dubbel gevoel. In Nederland en Tunesië word ik namelijk gezien als een allochtoon. In Tunesië ziet zelfs mijn familie mij zo. Toen ik klein was merkte ik trouwens niet dat ik als 'anders' werd gezien. Dat veranderde pas rond mijn elfde, dan begin je namelijk jezelf te identificeren. Er zat ook best een groot cultuurverschil tussen mijn vader (Tunesisch red.) en moeder (Nederlandse red.), en ik werd grootgebracht met een mengvorm daarvan. Misschien iets meer Tunesisch in die tijd. Dat was best lastig, want de meeste vrienden die ik had, hadden meer de Nederlandse cultuur. Dan merk je dat je ineens moet omschakelen tussen verschillende situaties. Als je van huis naar school gaat heb je dan even zo’n momentje dat je denkt, ‘oh ja, zo werkt het’.
Nu hoor ik niet perse thuis in de Tunesische cultuur. Ik spreek de taal niet, ben niet meer gelovig zoals mijn vader (islamitisch) en heb niet echt een band met mijn familie in Tunesië. Dat zorgt wel voor afstand, maar de band met het land zit wel echt in het bloed. Ik kom daar gewoon deels vandaan. Ik ben misschien wel iets meer Nederlander, maar vind zelf dat ik meer een Amsterdamse identiteit heb. Dat is misschien wel verkeerd hoor, want ik weet eigenlijk niet wat de Amsterdamse identiteit is. Het heeft misschien te maken met een bepaalde vrijheid die ik hier heb, dat is een belangrijk onderdeel van mijn identiteit.’
‘Ik heb voor mijn werk namelijk veel door Nederland gereisd. Buiten Amsterdam was mijn ervaring toch dat je iets vaker anders werd behandeld. Ik zeg niet dat Amsterdam perfect is hoor, ik heb er hier alleen minder last van. Ik heb zelfs een keer honderddertig sollicitatiebrieven gestuurd, maar ik werd uitgenodigd op maar twee gesprekken. Dat terwijl ik een goede opleiding en een goed CV had. Maar op mijn brief staat de naam 'Hicham Ben Ali Ben Mohamed Chouikha', dus ik kreeg wel een vermoeden dat het daarmee te maken had. Maar wat dat betreft ben ik wel rebels hoor. Als mensen vinden dat ik een allochtoon ben, prima, maar dat vind ik hun tekortkoming. Ik ga mij niet aanpassen aan de druk van buitenaf.
Ik was als kind dan ook iets meer Tunesisch, maar ik ben uiteindelijk mijn eigen weg gegaan. Ik heb de Tunesische- of Nederlandse cultuur nooit één op één geaccepteerd. Ik kies mijn hele leven veel meer een middenweg. Een heel simpel voorbeeld is emotie. Tunesiërs zijn daar vaak heel fel in, maar Nederlanders daarentegen meer gereserveerd. Dat is een van de vele voorbeelden van contrast waarin ik een middenweg zoek. Dat betekent niet dat afkomst niet belangrijk is, dat is gewoon onderdeel van wie ik ben. Ik zoek vaak een connectie met andere gemengde Nederlanders, want die gemixte achtergrond zit best diep, je bent op die manier ontwikkeld. Zelfs wanneer je een andere etnische achtergrond hebt, merk je dat je elkaar snapt. Dat betekent niet dat ik mij onbegrepen voel onder bijvoorbeeld Tunesiërs, maar het betekent vooral dat ik mij begrepen voel onder gemengde Nederlanders.’
Wanneer het over de maatschappelijke rol gaat van gemengde Nederlanders ziet Hicham potentie, maar blijft desalniettemin gereserveerd. Hij twijfelt over wat hij persoonlijk daar aan kan en wil doen, en is bovendien kritisch over het feit dat het gaat over een 'brug' tussen verschillende rassen.
‘In zekere zin kunnen gemengde Nederlanders wel een brugfunctie vormen. Ik heb bijvoorbeeld zelf buitenlandse en Nederlandse vrienden. Aan beide kanten word ik geaccepteerd, onder andere omdat ik de achtergrond van beide groepen ken. In mijn sociale leven zorg ik er soms voor dat die verschillende etnische achtergronden dan samenkomen. Dat was anders misschien nooit gebeurd, dus in die zin kan gemengde afkomst wel verbinden.
Maar je kunt je ook afvragen: waar is de brug tussen de 'gewone' mensen? Ook mensen uit hetzelfde ras botsen veel. Het gaat eigenlijk alleen maar over ras, en dat vind ik een achterstand. Etniciteit zou niet moeten uitmaken. Gemengde Nederlanders zouden een rol kunnen spelen, maar ik weet niet of ik dat kan. Ik zie mijzelf namelijk niet als een maatschappelijk hulpverlener of iets dergelijks. Ik ben niet het type dat actief probeert om de maatschappij stukje bij beetje te verbeteren. Ik wil gewoon met rust gelaten worden en de vrijheid hebben om te zijn wie ik ben. Etniciteit is voor mij belangrijk, maar zou voor de buitenwereld niets moeten uitmaken. Al is die vrijheid wel hetgeen wat ik soms nog mis.’
Meghan Yau-Shia
Naast dat sommige gemengde Nederlanders het lastig vinden om aansluiting te vinden binnen de Nederlandse cultuur, werkt dat ook net zo goed de andere kant op. Zo is het voor Meghan lang lastig geweest om haar Chinese identiteit een plek te kunnen geven. Een zoektocht die veelal stuk liep op dezelfde barrière: taal.
'Als kind heb ik vanaf mijn derde, twee jaar in Hong Kong gewoond. Mijn vader kwam daar vandaan en mijn moeder is half Nederlands en half Engels. Uiteindelijk verhuisden we naar Nederland, maar op mijn achtste gingen mijn ouders uit elkaar. Mijn vader ging weer naar China en ik werd daarna vooral opgevoed door mijn moeder. Die was zelf voornamelijk Nederlandse, en daarom kreeg ik vooral Nederlandse invloeden mee. Ik zag mijn vader daarna ongeveer een keer per jaar. Op mijn dertiende begon ik mij toen heel Chinees te voelen, maar niet omdat ik mij niet thuis voelde in Nederland. Ik werd wel eens gepest om mijn afkomst, maar het ging om het gemis van mijn vader. We hadden vanaf mijn jeugd gewoon veel te weinig contact. Als ik mij meer Chinees voelde, hoopte ik misschien ook meer contact te hebben.
Dat realiseerde ik mij pas jaren later. Ik ging namelijk Chinese Cultuur en Taal studeren, maar met de verkeerde motieven. Ik wilde vooral de taal leren om een betere connectie met mijn vader te krijgen, maar kwam er achter dat ik al die andere vakken over China helemaal niet zo interessant vond.'
'Taal werd daarna de grootste barrière. Zonder taal kan je jezelf niet redden en loop je veel cultuur mis. Dat merkte ik als kind al. In Nederland schaam ik mij als ik andere Chinezen leer kennen die er achter komen dat ik de taal niet spreek. En mijn man is Chinees, en bij mijn schoonfamilie kan ik wel in grote lijnen raden waar het over gaat, maar ik kan bijvoorbeeld niet mee lachen om de grapjes. Bovenal speelt het een rol in de connectie met mijn eigen familie. Ik wilde een diepere band opbouwen met mijn vader en zijn familie. Als je elkaar niet begrijpt en niet voorbij basale gesprekjes komt, voelt dat als een afwijzing. Natuurlijk heb ik geprobeerd de taal te leren, maar cursussen stop ik vaak al na twee weken. Dat heeft te maken met angst. Wat als ik straks wel vloeiend Chinees spreek en alsnog een vreemde eend in de bijt ben?
Overigens zijn mijn man en ik bekeerde moslims. Ik werd dat na een spirituele zoektocht, maar mijn religie speelde daarna een rol in mijn identiteit. Het maakte het namelijk enerzijds lastig. Ik droeg een tijd een hoofddoek waardoor veel mensen dachten dat ik Turks of Marokkaans was. Samen met mijn Chinese man werd ik dan veelal nagestaard door Marokkaanse mensen. In hun ogen was de combinatie van een 'Marokkaanse' en een Chinees raar. Maar ook in Chinese kringen kreeg ik daar heel veel mee te maken. Ik leerde toen voor het eerst echt discriminatie kennen, want als moslim word je echt in een hokje geduwd.
'Maar het dragen van een hoofddoek voelde anderzijds ook prettig. Ik voelde mij bijvoorbeeld onder Marokkaanse vriendinnen wel sterk onderdeel van een identiteit, namelijk die van moslima. Dat speelde in mijn ontwikkeling ook mee, ik voelde me minder verbonden met de Nederlandse en Chinese cultuur. Dat was voor mij toen makkelijker, want ik zocht naar mijn zelfbeeld en identiteit.'
Hoewel Meghan en haar man nog steeds islamitisch zijn, draagt ze geen hoofddoek meer. Dat komt omdat religie een 'heel persoonlijke beleving' is volgens haar. Ze vindt het daarom lastig om constant geconfronteerd te worden met de stereotypen die over de islam bestaan. Het geloof is nu meer een privé aangelegenheid, 'en dat geeft rust'. Dat geldt net zo goed voor haar etnische achtergrond. ‘Ik zit nu precies tussen de Chinese en Nederlandse identiteit in, dat is prima zo. Het enige wat ik wil is de taal leren’.
Als moeder, bekeerde moslima en gemengde Nederlander vormt ze op geheel eigen wijze een brugfunctie, al is dat meer voor haar kinderen. 'Nu mijn oudste twee is, begint het opvoeden pas echt. Ik heb veel nagedacht over hoe ik dat wil aanpakken. We hebben uiteindelijk besloten dat we de kinderen wel facetten willen meegeven. Dus onder andere het geloof, al moeten ze daarin zelf hun weg kiezen als ze volwassen zijn. Maar bovenal is de taal belangrijk. Ik gun niemand het gevoel dat ik heb gehad. Aan mijn oudste merk ik soms dat hij het Chinees ook niet helemaal begrijpt bij zijn familie. Ik stimuleer hem daarom om het Chinees te verstaan en te spreken, ook al ben ik niet de persoon die het hem leren kan. Natuurlijk laat ik hem ook weten dat het niet erg is. Ik zeg hem dan eerlijk 'mama spreekt ook geen goed Chinees'.
DEEL VII.
CONCLUDEREND
Hybride-behoeften
Opvallend is dat de gemengde Nederlanders die ik sprak, zoeken naar vrijheid. Een andere naam, maar in mijn optiek hetzelfde als meer ruimte voor een gemengde identiteit (ergo meerdere loyaliteiten). Die vrijheid wordt alleen niet altijd ervaren in de samenleving, waardoor mijn gesprekspartners bewust of onbewust hun identiteit reserveerden voor zichzelf of een meer selectieve kring. Enerzijds logisch, anderzijds is dat niet hetzelfde als maatschappelijke acceptatie. Wat mij opviel is het credo dat ik meermaals hoorde in de gesprekken: etniciteit moet niet belangrijk zijn. Maar het paradoxale daaraan is dat etniciteit niet uit mag maken, omdat het voor de personen zelf wel van belang is.
Enerzijds een versoberend principe. De gemengde identiteit werd door mijn bloed-genoten namelijk vooral gecultiveerd op kleine schaal. De vrijheid om een gemengde afkomst volwaardig te kunnen claimen wordt kennelijk niet ervaren. Anderzijds is het een goed teken dat mijn gesprekspartners hun gemixte etniciteit niet (langer) verdrukken. Allicht het voorstadium van een maatschappelijke trend. Zelf ben ik tot de conclusie gekomen dat ik ten voeten uit een echte gemengde Nederlander ben, en mij binnen en buiten mijn eigen wereld, zo zal presenteren.
Naomi Kok Luís onderzocht voor haar masterscriptie hoe gemengde Nederlanders hun identiteit construeren. Zij bevestigt en herkent dat die gemengde identiteit voor veel personen van belang kan zijn.
'Vanuit sociaal psychologische hoek is het te verklaren dat mensen graag categoriseren. Het geven van een eenduidige noemer aan mensen schept overzicht. Maar mensen met gemengde achtergrond zijn niet goed in een categorie te stoppen. In het debat omtrent de Nederlandse identiteit is vaak geen ruimte voor pluriformiteit. Zo wordt wel eens de loyaliteitsvraag gesteld: Nederlands of niet Nederlands. Voor mensen met een gemengde identiteit is dan geen plek
Wat ook meermaals blijkt is dat gemengde Nederlanders het gevoel hebben dat ze buiten 'de groep' vallen. Dat varieert van onschuldige grappen tot xenofobe ervaringen, toch hebben beiden een impact volgens Naomi: 'Het zijn momenten die je laten zien dat de buitenwereld je anders ziet dan jij naar jezelf kijkt. Op die momenten ga je op jezelf reflecteren en afvragen 'wie ben ik dan?' Het is daarom niet bevorderlijk als je geen vrijheid krijgt om jouw beide etnische achtergronden uit te dragen. Wanneer je op die manier wordt gedwongen om voor één kant te kiezen, werkt dat juist averechts in die binding. Ik ben er dan ook geen voorstander van om de Nederlandse identiteit vast te pinnen. Identiteit is namelijk fluïde. Je kunt gezamenlijk vertrekken vanaf bepaalde waarden, maar sterk vasthouden aan eigenschappen, zorgt er voor dat je gaat stereotyperen. Nederlander zijn is meer dan dat, dat zou iedereen uiteraard zelf moeten kunnen invullen.
Brugfunctie
En hoe zit het met de vermaarde brugfunctie die gemengde Nederlanders zouden hebben? Feit blijft dat er binnen de wetenschap weinig over bekend is. Een van de weinige onderzoeken in die richting stelde dat gemengde huwelijken in ieder geval niet werken als maatschappelijk verlengstuk. Maar wie weet zijn hun kinderen een heel ander verhaal. Ik neem daarin een voorbeeld aan Hicham die zijn eigen weg zocht en daarin constant een middenweg zoekt tussen zijn etnische achtergronden.
Ook Naomi Kok Luís beaamt dat er een mogelijkheid bestaat dat gemengde Nederlanders kunnen bijdragen aan de verbinding in de maatschappij. 'Er is geen onderzoek over, maar zelf heb ik het idee dat gemengde Nederlanders het gevoel hebben dat ze tot meerdere groepen behoren. Daarmee kunnen ze zich makkelijker verplaatsen en wisselen van perspectief. In een tijd van polarisering is dat een principe dat heel belangrijk is.'
Wat dat betreft haak ik graag aan bij die gedachten. Als gemengde afkomst een brugfunctie kan zijn – zij het door nuance of het samenbrengen van mensen – moeten ‘we’ dat niet nalaten. De multiculturele samenleving kan bij tijd en wijlen wel wat hulp gebruiken. Van wie zou dat beter kunnen komen dan van Nederlanders die in beginsel zelf net zo multiclti zijn? Ik doe het in ieder geval graag, als ik daar de ruimte voor heb.